DE TIJD, HET WERK EN DE MAN. Toen, in 1828, Henrik Ibsen ter wereld kwam, koos hij het juiste oogenblik van geboorte voor zijn roeping als staats- en samenlevings-satyricus der 19e eeuw. Wie an dem Tag, der Dich der Welt verliehen, Die Sonne stand zum Grusse der Planeten, Bist alsobald und fort und fort gediehen Nach dem Gesetz, wonach Du angetreten. So musst Du sein, Dir kannst Du nicht entfliehen.... De stand der lichten aan den hemel, bij het eerste begroeten van het levenslicht, bepaalt ons lot en onze bestemming, -zoo spreekt de dichter-profeet, en er is zeker aan elk der menschenkinderen een weg van ontwikkeling voorgeschreven en gezet van de vroegste kindsheid af, maar of die baan uit de sterren valt af te lezen?-wij willen den dichter gelooven, wanneer hij het zegt, en toch liever wat nader bij den grond uitzien om onze overtuiging de rechte verzekerdheid te geven. * * * * * Heeft Ibsen's geboortejaar, het jaar 1828, als ik het em en voor mijn verbeelding opstel, niet zijn eigen min of meer expressieve physiomie? Het is een grensjaar. De wereld, ondanks de doorstane Revolutie, ligt dan g in banden. Wat oud is en vervallen en niet meer mocht bestaan, overheerscht g schijnbaar. Maar dat oude is al hol en verbrokkeld, zijn tijd is voorbij, en een gevoel van vernieuwing herleeft; ja zachtjes begint de wind reeds te blazen die de belofte van het nieuwe brengt.... Laat mij, om de beteekenis aan te toonen van het jaar 1828, als uitgangspunt voor den dichter, een overzicht nemen over de afgeloopen eeuw. * * * * * Het hoofdmoment van de 19e eeuw is de Revolutie die haar inleidt, de groote Omwenteling. Men denkt daarbij het eerst aan Frankrijk, aan een staatsorde die werd omgekeerd, aan staatsgrenzen die werden gewijzigd en opgeheven; maar het was niet uitsluitend een politieke gebeurtenis; zij had ruimer gebied in Europa, zij greep den geheelen mensch aan en zij hervormde menschengeest en menschengevoel. Wat men emt de revolutionaire beweging of de hervorming van het eind der 18e eeuw, dat heeft de dingen der wereld verplaatst en in een ander licht gesteld: de menschen naderden tot elkander over de afscheiding van hun stand en volksaard, de dingen verlieten hun vakken en indeelingen, alles werd bezield door een geest van eenheid en verwantschap. Een nieuw leven komt over het aangezicht van de aarde. Men staat anders dan voorheen tegever de natuur en tegever zijn medemensch, tegever zijn verleden en zijn toekomst. Eenheid is het wachtwoord, en het is alsof nu eerst de menschheid bezit gaat nemen van de wereld door haar medegevoel. Men leerde toen den band onderscheiden en begrijpen die alle kennis en wetenschap verbindt, onderling en met den geest zelf van den mensch; en de doode massa van feiten en waarnemingen verrees daardoor tot een opstanding. Het was een albezieling. De menschen vonden zich op eenmaal terug, rijker, machtiger, grooter. Nieuwe krachten werden in hen ontbonden. Verbeelding, inzicht, energie van denken groeiden aan. Het was een nieuwe spanning der vermogens....